2

 

 

 

 

Tien jaar lang had Emma geprobeerd de dag te vergeten waarop ze het lichaam van Abigail had gevonden. Nu dwong ze zichzelf om zich de gebeurtenissen weer voor de geest te halen, om er een verhaal van te maken.

Het was november. Emma was vijftien. Boven het landschap, dat de kleur van modder en zwartgeblakerde bonenstaken had, hingen donkere stormwolken. Emma had precies één vriendin in Elvet. Ze heette Abigail Mantel en had vuurrood haar. Haar moeder was aan borstkanker overleden toen Abigail zes was. Stiekem was Emma, die het niet erg zou vinden als háár vader zou overlijden, een beetje jaloers op Abigail, met wie iedereen altijd medelijden had. Abigail woonde niet in een klam, tochtig huis en werd niet elke zondag mee naar de kerk gesleurd. Abigails vader was schat- en schatrijk.

 

Emma vroeg zich af of ze het verhaal destijds in dezelfde bewoordingen had verteld, maar ze kon het zich niet meer herinneren. Wat kon ze zich nog wél herinneren van die herfst? Hoe donker de lucht was geweest en hoe hard het zand in haar gezicht was gewaaid terwijl ze op de bus naar school stond te wachten. Hoe kwaad ze op haar vader was geweest omdat hij zo nodig naar dit winderige gehucht moest verhuizen.

En hoe exotisch Abigail Mantel wel niet was. Met haar wilde, rode haar en haar dure kleren, haar geposeer en pruilmondje was ze net een filmster. Abigail zat naast haar op school. Ze schreef Emma’s huiswerk over en haalde nadrukkelijk haar neus op voor alle jongens die verliefd op haar waren.

Twee scherp contrasterende herinneringen dus: het koude zwartwitlandschap en een vijftienjarig meisje dat zoveel kleur had dat je het al warm kreeg als je naar haar keek. Dat wil zeggen, toen ze nog leefde. Toen ze dood was zag ze er even kil uit als de bevroren sloot waarin Emma haar had gevonden.

Emma dwong zichzelf zich het moment waarop ze Abigail had gevonden voor de geest te halen. Dat was wel het minste wat ze voor Abigail kon doen. Op de zolder van het Kapiteinshuis snufte de kleine en ademde James langzaam en regelmatig door. Zelf liep ze nog eens langs het bonenveld waar ze destijds had gelopen. Ze deed haar best om er niks bij te verzinnen. Even niet fantaseren nu.

Het waaide zo hard dat ze niet zomaar ademde maar de adem eruit perste, een beetje zoals ze later bij de zwangerschapsyoga had geleerd om tijdens de bevalling de weeën weg te puffen. Ze kon zich nergens verschuilen. In de verte werd de horizon onderbroken door een van de vele belachelijk grote kerktorens die ze in deze streek hadden, maar toch leek de hemel eindeloos. Ze dacht dat zij de enige onder die hemel was.

‘Wat deed je daar eigenlijk, in je eentje in die storm?’ had de politieagente later gevraagd. Heel vriendelijk, alsof ze dat echt graag wilde weten, alsof de vraag geen deel uitmaakte van het onderzoek.

Maar nu ze stilletjes naast haar man in bed lag, wist Emma dat díé herinnering – de herinnering aan haar moeder en de agente die naast haar in de keuken had gezeten om het met haar over haar ontdekking te hebben – een uitvlucht was. Abigail had recht op iets beters. Ze had recht op het hele verhaal.

 

Goed. Een late zondagmiddag in november dus. Tien jaar geleden nu. Tegen de snijdende wind in was Emma naar de diepte gelopen waar de voormalige kapel lag waarin Abigail en haar vader woonden. Ze was al boos en chagrijnig geweest. Zo chagrijnig dat ze het huis uit was gestormd, ondanks het feit dat het rotweer was en het elk moment donker kon worden. Al lopende mopperde ze op haar ouders. Ze was woest, omdat ze een vader had die tiranniek aangelegd was, of in elk geval tirannieke trekjes had gekregen naarmate zij ouder werd. Waarom was hij zo anders dan andere vaders? Waarom kon hij niet gewoon zoals Abigails vader zijn? Waarom praatte hij als een bijbelpersonage, zodat je hem geen vragen kon stellen zonder het gevoel te krijgen dat je de bijbel zelf in twijfel trok? Waarom voelde ze zich in zijn gezelschap altijd schuldig, terwijl ze zeker wist dat ze niks had misdaan?

Op dat moment was ze over een scherp stuk vuursteen gestruikeld en gevallen. Haar hele gezicht had onder de tranen en het snot gezeten. Even was ze op handen en knieën blijven zitten. Bij haar poging haar val te breken, had ze haar handpalmen geschaafd, maar één ding viel mee: hier op de grond was het in elk geval makkelijker om adem te halen. Toen drong het tot haar door hoe belachelijk ze er zo uitzag, al was de kans klein dat iemand haar hier zou zien. Door de val was ze een beetje tot bezinning gekomen. Uiteindelijk moest ze toch terug naar huis om haar excuses aan te bieden voor de heibel. Ze kon maar beter meteen gaan. Langs de akker liep een sloot. Ze kwam overeind, waarbij de wind zo’n klap in haar gezicht was dat ze zich omdraaide. Toen viel haar blik op de sloot, en op Abigail. Eerst herkende ze de jas. Een lang, blauw donsjack. Emma had zelf ook graag zo’n jas gewild, maar haar moeder was zo geschrokken van de prijs dat ze hem niet had gekocht. Het duurde even voordat Emma Abigail zelf herkende. Eerst dacht ze dat het iemand anders was – dat Abigail haar jas aan een nichtje of een vriendin had geleend, of aan iemand anders die het net zo’n mooie jas vond als zijzelf. Iemand die ze niet kende. Dit meisje had namelijk een lelijk gezicht, terwijl je Abigail met de beste wil van de wereld niet lelijk kon noemen. Verder lag dit meisje stil, terwijl Abigail juist heel druk was. Dit meisje had een opgezwollen tong en blauwe lippen en zou duidelijk nooit meer iets zeggen. Nooit meer flirten, nooit meer plagen, nooit meer smalende opmerkingen maken. Haar ogen waren bloeddoorlopen.

Emma kon geen stap verzetten. Ze keek om zich heen. Boven het bonenveld zag ze een zwart stuk plastic zo hard heen en weer wapperen dat het wel een enorme kraai leek. Toen verscheen wonder boven wonder haar moeder op het toneel. Nog iemand in dit immens lege dorp die leefde. Misschien wel de enige andere levende ziel. Het hele pad lang had ze tegen de wind in gelopen, op weg naar haar dochter. Haar grijzende haar was weggestopt in de capuchon van haar oude parka, en onder haar zondagse rok had ze plastic laarzen aan. Het laatste wat Robert tegen haar had gezegd voordat Emma de keuken uit was gestormd, was: ‘Laat haar maar gaan. Ooit zal ze het moeten leren.’ Hij had niet geschreeuwd. Het was er heel geduldig uit gekomen – vriendelijk zelfs. En aangezien Mary altijd deed wat Robert zei, was het dus bijna even schokkend om haar dik ingepakte silhouet op haar af te zien komen als het was om Abigail Mantel in de sloot aan te treffen. Want na een paar tellen had Emma geaccepteerd dat het inderdaad Abigail was. Er was maar één iemand in het dorp die zulk rood haar had. Terwijl de tranen over haar wangen biggelden, wachtte ze tot haar moeder bij haar was.

Een paar meter van haar vandaan had haar moeder haar armen naar Emma uitgestoken en gewacht tot ze naar haar toe was gerend. Emma huilde zo hard dat ze geen woord kon uitbrengen. Mary had haar armen om haar heen geslagen en haar haren uit haar gezicht gestreken, zoals ze altijd deed toen ze nog in York woonden, waar de kleine Emma wel eens nachtmerries had gehad.

‘Vanwaar die tranen?’ had Mary gevraagd. ‘Wat er ook aan de hand is, we komen er wel uit.’ Ze bedoelde: Je weet dat je vader het niet slecht bedoelt. Als we het uitleggen, valt er best een mouw aan te passen.

Toen had Emma haar meegetrokken naar de sloot en haar het lichaam van Abigail laten zien. Ze wist dat zelfs haar moeder daar niet tegenop kon.

Even was Mary stil van ontzetting. Het leek wel alsof ook zij tijd nodig had om te bepalen wat ze zag. Toen had haar moeder op zakelijke toon gevraagd: ‘Heb je haar aangeraakt?’ Het was duidelijk dat ze een antwoord wilde.

Emma schrok zo van haar stem dat ze vergat hysterisch te zijn.

‘Nee.’

‘We kunnen niks meer voor haar doen. Hoor je me, Emma? We gaan naar huis en bellen de politie. Je gaat een zware tijd tegemoet, maar het was niet jouw schuld. Je had het niet kunnen voorkomen.’

En Emma dacht: ze heeft in elk geval niet Jezus erbij gehaald. Ze verwacht tenminste niet dat ik dáár troost uit put.

 

Buiten het Kapiteinshuis waaide het zo hard dat het schuifraam van de slaapkamer ervan schudde. In gedachten sprak Emma met Abigail. Oké, ik heb het gedaan. Ik heb het verhaal verteld, precies zoals het die dag gebeurde. Mag ik nu alsjeblieft gaan slapen? Maar hoe dicht ze ook tegen James aan ging liggen, hoezeer ze zijn warmte ook in zich opzoog, ze bleef het koud hebben. Ze probeerde haar favoriete fantasietje over Dan Greenwood terug te halen – dat waarin zijn donkere huid tegen de hare aan lag – maar zelfs dat werkte deze keer niet.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml